“What were we thinking? We weren’t, he said, we were in love”
Hoe begon het ook alweer? Jij en ik. Wij.
Het was een prachtige dag, althans voor zó vroeg in maart. Mensen kwamen uit hun huizen, met een drankje, iets om op te zitten en genoten van dit metereologische kadootje en de aanspraak. En er zal ook wel wat alcohol mee gemoeid geweest zijn. Want zo ging het meestal.
Jij was er ook en ik ook en er kwam een scooter met pizza’s en een vuurkorf, net uit de doos. De zon zakte om plaats te maken voor de sterren, mensen gingen slapen of in ieder geval hun huizen weer in. Iedereen. Behalve jij en ik. Behalve wij.
Ja, daar begon het. Op een bankje. Dáar is die – achteraf bezien al langer sudderende – vlam in de pan geslagen. Grappig dat de roddels de dag erna al begonnen, sneller dan wij feitelijk. Misschien omdat het waar was. Jij en ik. Misschien omdat het in de sterren stond die avond. Wij.
–
“Dank voor je mooie en wijze woorden laatst. Ze galmen nog na.. “
Ik bedankte je een paar dagen erna voor het fijne gesprek, want daar begon het mee. Altijd begon het daarmee. Met praten en woorden en taal, zielentaal noemden we het later. Ik vertelde je dingen die niemand wist, die ik zelf amper op een rij had. En jij begreep het, kon het invoelen, het waren ook jouw dingen, omdat het de mijne waren. Je was mijn spiegel (en ik de jouwe), zag me zoals ik was, alvorens ik dat zelf zag. Eigenlijk zag je me zelfs mooier dan ik ben, of dat ik vond dat ik was. Jij keek met je hart en niet met je ogen. En dat, ja dat, dat was het.. we keken elkaar diep in het hart, hart in hart, dieper nog zelfs.
Jij vond het ook een fijn gesprek zei je. En we stuurden wat berichten heen en weer. En alles in ons wist al wat er komen ging. Dat dit niet te houden zou zijn als we er aan toegaven. Dat onze levens op het punt stonden compleet uit het lood gemept te worden, zonder pardon. En toch was dat precies wat we wilden, want we kozen (was er eigenlijk wel een keuze?) naar ons hart te luisteren in deze queeste en niet naar dat stemmetje in ons hoofd. Dat stemmetje wat zei dat het verstandiger zou zijn als we dit parkeerden, dit ontluikende gevoel. Want we hadden relaties, jij en ik, wij. En er waren kinderen in het spel en huizen, reputaties, wat de rest er van zou denken en sociale status en meer van die dingen die er feitelijk niet echt toe doen als het gaat om jou en de liefde. Maar toen nog wel. Heel even nog wel.
O, dat gevoel.. hoe hadden we het kunnen parkeren? Wat in de kiem al zo zalig voelde, precies dat gevoel waar we al onze hele levens naar verlangden. Dat vonden we. Niet normaal… wat hebben we dát gevonden.
En waar een verlangen is, is blijkbaar de wil het verstand zo nu en dan het zwijgen op te leggen.
–
” Ik zou het van de daken willen schreeuwen, het in de lucht willen schrijven, ik weet niet hoe ik het onder woorden moet brengen. Ik herhaal mezelf 1000 keer, ik zeg hele puberale dingen tegen je maar I don’t care. Ik wil liefde blijven zenden. De ether overbelasten.. als ik je maar bereik.”
Onze berichtenstroom begon excessieve vormen aan te nemen. Honderden per dag, ’s nachts, steeds. We bruisten van energie, al sliepen we nauwelijks. Ik gooide voor het eerst in mijn leven mijn brood weg, kreeg het niet naar binnen, zó vol van jou.
Uren belden we, over alles, over jou, over mij, het leven, de liefde, mijn twijfels en de jouwe… maar zelden over koetjes en kalfjes. Dit was geen kalverliefde, dit was zó iets anders. Zo verschrikkelijk anders. We hadden zoveel te delen en praten en praten en praten. Of we wisten dat onze tijd eindig was.
–
“Lippen lonken. Dichterbij. Resoluut terughoudend. Ik wil je dichterbij. Jij mij ook. Onze lijven maken voor het eerst contact. Een zindering gaat door mijn lijf, energie vloeit. Wat voelt dit heerlijk en vertrouwd. Ik voel de warmte. Ik ruik je. Mijn handen glijden langs je rug. We praten, maar verlangen.”
En waar verlangen is, daar is vuur. Dat moment waarop we elkaar voor t eerst voelden… voor het eerst. Jij en ik. Wij. Maar gelijk zo vertrouwd. Of er nooit wat anders geweest was. En zo bleef het voelen. Al die keren daarna. Het voelde altijd als de eerste keer. Keer op keer op keer. En hoe we ondanks eerdere relaties zoveel firsttimers hadden. Als vanzelfsprekend vloeiden we in elkaar over, we smolten samen.
De zevende hemel opende zich, als een warm bad, al die tijd had het gewacht op dit. En wij ook. Het verwelkomde ons. Welkom thuis. Ik wilde nooit meer weg.
Gek misschien dat onze mooiste momenten nooit de blootste waren. Het was dat gedicht gemurmeld tussen takken en blaadjes. Die ene kus, die zei: het is goed, je bent veilig, je bent bij mij. Het was het weten, het voelen, het praten zonder woorden, het was jij en ik. Wij. Eigenlijk hebben we nooit sex gehad. Althans niet zoals het over het algemeen genoten wordt. Alhoewel misschien die ene keer. Toen de lust het won van de liefde, terwijl dat vaker andersom was.
De intimiteit was van een belachelijk niveau. Vooral, of juist die gewone momenten. De momenten waarop familiedingen via digitale live-verbindingen gedeeld en genoten werden. Vooral die. Zo intiem. Zo bijzonder. Hoe zoiets ogenschijnlijkst kleins zó groots kon zijn.
Elke seconde zonder elkaar voelde als een uur. En samen versprongen de uren per seconde.
–
“Jeetje wat een lading tussen ons. En oh, wat ben je toch mooi. Ik kan het niet uitleggen maar alles klopt aan je. De mimiek, je stem, woordkeuze, houding en die gelukzalige hemelse diep verliefde blik.”
Alles klopte. Alles. En omdat het zó perfect was, bekroop de twijfel me soms… waarschijnlijk omdat het zo anders was dan ik kende. Omdat het alles waar ik altijd van droomde was en omdat ik dacht dat dromen bedrog zijn. Want dat zegt het gezegde. En Marco Borsato ook notabene.
En omdat ik niet begreep hoe het kon dat dit op mijn pad kwam. Too good to be true. Ja, dat was het. Dat was jij. Te mooi om waar te zijn. Dacht ik. Maar waar was je. Soms waarder dan ik hebben kon. Ik was toch een dromer? “Je kijkt teveel romantisch films, dat bestaat niet in het echt!” Notoir liefhebber van films die zo romantisch zijn dat je wel moet gaan twijfelen, gewoon omdat je het niet kent. Tot je ontdekt dat het bestaat. Dat het echt bestaat. Dat gevoel.
En ik had een relatie weet je nog. Net als jij. Al jaren. Diegene kende me door en door, mijn familie, mijn werk, mijn alles, verweven met elkaar. Hoe zou het kunnen dat een ander me ooit nog zo zou kennen?
–
“Ik zou draken verslaan en bruggen voor je bouwen.”
Maar jij was mijn ridder. Adoreerde me naast mijn schoenen. Al mijn onzekerheden smolten als sneeuw voor de zon. Je wierp een compleet ander en nieuw licht op mijn leven en mijn relatie. Zoals ik me bij jou voelde, had ik me nog nooit gevoeld. Ik wist niet eens dat ik me zo kon voelen, denk ik…
–
“Ik hou van jou. Ik. Hóu. Van. Jóu.”
En toen zei ik dat. Wat ik zowat nog nooit hardop tegen iemand gezegd had. Tegen jou. Ik hóu van jóu.
–
“Your love is bright as ever, even in the shadows. Baby, kiss me, before they turn the lights out.”
En ook al genoten we vol verve, opeens kwamen er momenten dat er iets tussen ons inkroop. Een schaduw. Misschien werd het vuur te heet, het licht te fel, maar het was er. Iets zwarts. Een schaduw. Een zwaar gevoel. En alles veranderde. Ineens voelde het als stiekem, voor het eerst voelde het als vreemdgaan, als bedrog. Zoiets zeldzaams moois, wat we zó koesterden, zó intiem wilden houden, kreeg een keerzijde.
En hoe we ook filosofeerden, het probeerde recht te redeneren… het bleef. En het gaf wrijving, het begon te irriteren. Soms dronken we ons schadevrij. Jij en ik. Wij. Maar het mocht niet baten. De schaduw overschaduwde ons langzaamaan.
–
“Love of my live. Moet nu zo verschrikkelijk hard huilen..”
De realiteit begon ons bij de strot te grijpen. Die stem in ons hoofd, die we in eerste instantie zo vakkundig het zwijgen opgelegd hadden, nam de overhand. Dit kan niet. Dit mag niet. En dan besloten we dus (even) geen contact meer te hebben.
Maar elke time-out resulteerde in tranen. In huilend op de grond, onze lijven -los van elkaar- tegen buitenmuren drukkend, om net iets dichter bij elkaar te zijn, in hartverscheurende leegte. Erger nog. Het voelde als amputatie, als dood ….
Vandaar dat we dan na verloop van tijd de draad weer oppakten, nog grootser en meeslepender dan daarvoor. Omdat het niet anders kon. Omdat je de lucht in mijn longen was, nee omdat ik geen lucht nodig had zolang ik jou had, ik ademde jóu. De wind onder mijn vleugels. Ik jouw licht op alles, je richting, de reden van je leven. Je was mijn alles en ik het jouwe. Jij en ik. Wij.
–
“Jij bent mijn allesverzengende eeuwige allesverpulverende diepste liefde en daarom nu mijn grootste paradox. De enige die me begrijpt, maar ook de slechts denkbare aangever van hulp.”
Tot die ene dag. Toen werd alles anders, toen was het ‘spel’ uit en ‘on’ tegelijk. Overleven. Vluchten of vechten. O toen…
We storten met een doodsmak uit de zevende hemel. Gebroken hart, ontheemd, kapot. Zo onbeschrijfelijk heftig. Van non-stop contact naar vrijwel niets. Hoe kon dat ooit in 1 nacht gebeuren?
–
“Dit moet. Is goed. Het maakt alles puur en goed. Twijfel nooit aan je gevoel. Nooit!! Je intuïtie is feilloos geweest. Trust it!!! De ultieme test… Don’t fuck it up, please. Jij bent een onlosmakelijk deel van mij. Ik zal je nooit vergeten, geen seconde niet aan je denken. Forever.”
En nu ben je weg. Al heel lang. Maar ik voel je constant. Overal. We hebben het elkaar zo lastig gemaakt. Zoveel moois, zoveel woorden, zoveel zinnen, zoveel liefde gedeeld. Zoveel. Ik zie je in alles. Elke dag, elk uur. En het gekke is, dat ik met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid weet dat jij dat ook zo hebt.
Zelfs zonder al onze secret lovers lanes, zonder contact, zonder je stem, zonder je ‘zijn’, zonder je geur, zonder jou, zonder alles, dan toch nog. Ik mis je meer dan ik kan zeggen, maar ik weet dat je het begrijpt. Omdat je het net zo voelt. Jij en ik. Wij. Forever.
–
Wat het ook was. Wat het ook is. Het is er nog steeds…